De therapeut die zichzelf overbodig maakt

Om een behandeling kortdurend te kunnen houden ben ik van mening dat je aan één behandelaar niet genoeg hebt. Je zult een duo nodig hebben. Dat duo zal moeten bestaan uit één getrainde behandelaar met ervaring in de klinische psychologie. En één therapeut in opleiding die deze cliënt door en door kent, en er bovendien voor openstaat om te leren hoe hij deze cliënt de rest van zijn leven kan blijven monitoren en bijsturen wanneer dat nodig is. Het grote geluk? Deze therapeut in opleiding zit al bij je in de behandelkamer.
In mijn behandelingen zie ik mezelf soms minder als psycholoog dan als een trainer die bezig is de interne behandelaar op te leiden die de cliënt in zich heeft en dagelijks met zich meedraagt. Dit is echter een kortdurend opleidingstraject en dat is niet voor niets. De therapeut die ik opleid heeft namelijk niet alleen bijzonder veel verstand van mijn cliënt; hij kent hem immers al vanaf zijn geboorte. Maar daarnaast bezit hij bijzonder veel talenten en kracht die hij veel beter kan inzetten dan dat ik hem kan voorschrijven om te doen. Zijn hele leven lang heeft hij al te maken gehad met tegenslagen van deze cliënt. En zijn hele leven lang slaagde hij er al in om met die tegenslagen om te gaan. Soms met meer en soms met minder moeite, maar hij slaagde er iedere keer in. Hij heeft dus al een aardige verzameling kennis opgedaan en die kennis hoeft alleen nog wat verder verfijnd of aangescherpt te worden om ook de huidige situatie door te komen.
Om die reden zie ik het als mijn opdracht om mezelf zo snel mogelijk overbodig te maken, en dat zeg ik dan ook letterlijk zo tegen mijn cliënt. In de meer traditionele opvattingen over psychologische behandelingen, maar ook in de meer recente stroming protocollaire cognitieve gedragstherapie, had de behandelaar vaak een dominante ´expert´ rol. Hij stond boven de cliënt en legde hem uit wat er moest gebeuren om klachtenreductie te bereiken. In deze rol heeft de behandelaar niet alleen de regie, maar ligt ook de druk bij hem om met de juiste interventies te komen om de cliënt beter te maken. Daar zit echter een nadeel aan. Hoe meer regie er bij de therapeut ligt, hoe minder de cliënt geacht wordt zelfstandig te denken en sturing te geven aan zijn eigen herstelproces. Wanneer de behandeling is afgerond zou het resultaat wel eens kunnen zijn dat de cliënt heeft geleerd dat hij een slimme externe therapeut nodig heeft om hem te helpen.
´ Zorgen dat´ in plaats van ´zorgen voor´
De kunst is dus de cliënt zoveel mogelijk zijn eigen herstelproces te laten sturen. De kunst is als behandelaar te zorgen dat (…de cliënt in staat is de juiste te stappen te zetten) in plaats van te zorgen voor (…het herstelproces van de cliënt). Hoe meer ik voor mijn cliënten ‘zorg’, hoe sterker ik hen in hun afhankelijkheidspositie druk ten opzichte van mij als therapeut. Ik geef hen de boodschap dat ze mij nodig hebben om vooruit te komen, en verklein de kans dat we de behandeling binnenkort kunnen afsluiten met een cliënt die als zijn eigen therapeut het gebouw verlaat. Door mezelf tot doel te stellen mezelf als therapeut zo snel mogelijk overbodig te maken, stel ik mezelf tegelijk tot doel de cliënt zo snel mogelijk de krachten te laten ontdekken waarmee hij zichzelf verder vooruit kan helpen en waardoor hij mij na enige tijd niet meer nodig zal hebben.
Het mezelf zo snel mogelijk overbodig maken is iets dat in bijna alles doorklinkt wat ik in de behandeling doe. Het begint ermee dat ik vrijwel iedere stap die ik zet, met de cliënt afstem en hem de kans geef erover mee te beslissen. Dat gaat over de behandeldoelen, dat gaat over de frequentie van onze afspraken en dat gaat over de vorm waarin we te werk gaan. In sommige opzichten zet ik wel wat meer de lijnen uit, bijvoorbeeld als het gaat over de interventies die ik kies. De cliënt heeft immers bij de intake een hulpvraag geformuleerd en ik kan niet van hem verwachten dat hij alle interventies zelf bedenkt. Maar de interventies die ik kies staan altijd in teken van hetgeen de cliënt wil bereiken. Als de cliënt getraumatiseerd is, maar aangeeft daar niet aan te willen werken, gaan we daar niet aan werken. Hij is de timmerman, ik ben de hamer. Er is geen hamer ter wereld die de timmerman zal vertellen welke spijker te gebruiken en de hamer komt pas in actie als de timmerman daarom vraagt.
Gedurende de gesprekken komt het verder terug in de houding die ik aanneem, en dat is een houding die in beginsel een houding is van achterover leunen. Door achterover te leunen en de regie bij de cliënt te laten, geef ik impliciet de cliënt een duwtje in de richting van het overnemen van de regie en zelf de sturing te geven. Pas wanneer de cliënt expliciet een vraag formuleert, spring ik hier op in met een actieve houding en interventies die hem vooruit kunnen helpen.
Redenen voor optimisme
Interessant is het om te merken wanneer cliënten dit geheel op beginnen te pakken en hun eigen behandelaar gaan worden. Dit soort momenten zijn reden voor optimisme, ook al ziet de cliënt dit niet altijd zelf zo. Ik deel graag dit optimisme met mijn cliënten door dit met hen te bespreken.
Bijvoorbeeld wanneer ik een cliënt al enige tijd niet heb gesproken en hij me bij onze afspraak laat weten dat het helemaal niet goed is gegaan, maar hij heeft niet aan de bel getrokken om onze afspraak te vervroegen. Kennelijk slaagde hij erin zichzelf te helpen en had hij niet het idee mij ‘nodig’ te hebben om eruit te komen. Sowieso ben ik geneigd het ter discussie te stellen wanneer cliënten het idee hebben onze afspraken ‘nodig’ te hebben, omdat ik het idee heb dat ze daarmee mijn aandeel in hun herstelproces schromelijk overschatten. We zien elkaar gemiddeld eens per twee weken, en de overige 335 uur die in die periode hebben plaatsgevonden ben ik niet bij ze geweest. Als ze dus het hoofd boven water hebben gehouden dan zullen ze waarschijnlijk toch zelf iets goed hebben gedaan, anders was dat niet gelukt.
Een ander voorbeeld is als mijn cliënt onze afspraak is vergeten. Kennelijk gaat het zo goed dat hij niet meer gedacht heeft aan mij, of in elk geval niet op het moment van de afspraak. En dat betekent opnieuw dat hij niet naar ons gesprek uitkeek als zijnde een reddingsboei dat voor hem noodzakelijk was om het figuurlijke hoofd boven water te houden. Opnieuw een compliment waard, en voor mij ook steevast aanleiding om te bespreken of de behandeling mogelijk al richting een succesvolle afronding gaat. Interessant is dan ook de vraag of onze afspraken nog noodzakelijk zijn. Uiteraard hou ik altijd ook rekening met de mogelijkheid dat zijn niet verschijnen op de afspraak te maken heeft met ontevredenheid over ons traject of mijn functioneren, en vraag ik hier ook gericht naar. Maar als het antwoord daarop ontkennend is, prevaleer ik mijn optimistische hypothese in deze gevallen te verkiezen.
Verder is me opgevallen dat naarmate een behandeling vordert op een succesvolle manier, dat het aantal gespreksonderwerpen per sessie afneemt en dat we eerder klaar zijn. In het kader van achterover leunen ga ik niet met allerlei gespreksonderwerpen of interventies komen om de tijd te vullen, maar kunnen we tijdig stoppen.
Afbouwen van de frequentie
De progressie die de cliënt gedurende de behandeling heeft gemaakt in het zelfstandiger worden kan expliciet worden gemaakt en onderzocht door de frequentie van de gesprekken steeds verder te verlagen. Door de frequentie na een aantal gesprekken te verlagen naar eens per maand tot eens per twee maanden, kan de cliënt geleidelijk aan steeds meer oefenen met en leren vertrouwen op zijn eigen vermogen om zicht staande te houden. De cliënt ervaart steun van de back-up van ons openstaande behandelovereenkomst, meestal zonder er expliciet gebruik van te maken. Vervolgens is een laatste stap om een follow-up gesprek te plannen en bij gelijkblijvend of verbeterd functioneren bij dat gesprek de behandeling af te sluiten.